Pop in literatuur

Maarten Steenmeijer


Op straat, in de winkels, op televisie, in de huiskamer, op de sportvelden: overal is popmuziek. Maar wat betekent popmuziek nu precies in onze cultuur? Het is een vraag waarop disciplines als de sociologie en de muziekwetenschap al jarenlang antwoorden proberen te vinden. Vanuit de letterkunde is zij daarentegen nog nauwelijks gesteld. Wat zijn de functies en betekennissen van popmuziek in de literatuur? Anders gezegd: op welke wijzen functioneert popmuziek als culturele herinnering, als klank en ritme, als symbool, als existentiële, sociale en historische referentie, als mythe dan wel als culturele identiteit in uiteenlopende literaire teksten en contexten?

In dit boek buigt een twintigtal essayisten (onder wie Lutgard Mutsaers, Stine Jensen, Piet Gerbrandy, Geert Buelens en Jos Joosten) zich over deze vraag. Het resultaat is de veelkleurige bundel Pop in literatuur, met onder meer stukken over The Blackboard Jungle (poproman avant la lettre), de Beat Generation, Don Delillo, Salman Rushdie, Michel Houellebecq, Herman Brusselmans, Dirk van Bastelaere, Ilja Leonard Pfeijffer, H.H. ter Balkt, Boudewijn Büch, Joost Zwagerman en Madonna, The Rolling Stones, The Beatles, Elvis Presley, Bob Dylan, Jim Morrison, Oasis, the Sex Pistols enz.

Meer info op de site van Uitgeverij IJzer

Bestel dit boek nu voor 20.92 € bij Azur.

 
Uitgeverij IJzer
Verschenen: 2006
Uitvoering: paperback
Formaat: 14 x 20,7 cm.
Omvang: 288 blz.
Prijs: 22,50 €
ISBN: 90-74328-83-0



Recencie door Sven Schlijper

Dat popmuziek in de literatuur een rol speelt, is geen verrassing. Popmuziek is immers overal in onze cultuur doorgedrongen en een dankbaar object geworden voor sociologisch en muziekwetenschappelijk onderzoek. Pop in Literatuur voegt daar nu de literair wetenschappelijke visie aan toe. Twintig essays brengen in kaart hoe popmuziek gebruikt wordt in literatuur; van Michel Houellebecq tot Don DeLillo en van Joost Zwagerman tot Nick Hornby. Soms beschouwend of analytisch van aard, dan weer historisch beschrijvend als in de bijdrage over de Beat-generation en de New York Poets.

Als leitmotiv blijkt een groot deel van de schrijvers te worstelen met het onderscheid tussen hoog en laag in de kunst. Literatuur behoort tot de hogere kunsten, popmuziek als entertainment gerichte kunstuiting tot de lagere. Waar die twee samenkomen, wordt de analyticus voor een lastige kwestie gesteld, want trekt de popmuziek de literatuur omlaag, of helpen de letteren de pop omhoog?

Jammer en vreemd wellicht ook, want waar het verschil blijft wringen en trekken in menig artikel, wordt toch al in het begin van het boek – in het stuk over Don DeLillo – duidelijk gemaakt dat in de postmoderne literatuur een dergelijk scherp onderscheid van weinig belang meer is. Een schrijver als DeLillo speelt zelfs heel nadrukkelijk met de perceptie van massamedia, popmuziek en soundtracks en schrijft tegelijk alom als literair aangeduide romans. Nick Hornby daarentegen wordt weggezet als zijnde te tijdsgebonden en misschien wel te licht om de tand des tijds te doorstaan en dientengevolge kan hij niet rekenen op serieus literaire bijval.

Dat heeft ongetwijfeld te maken met prestige en standing.Waar Hornby nog geen serieuze naam heeft opgebouwd, is DeLillo – zeker sinds zijn grote roman Underworld - vol lof opgenomen in de galerij van Grote Amerikaanse Auteurs. Dan kun je je wat meer permitteren.

Net zoals de hoog gewaardeerde Franse auteur François Bon die in Rolling Stones, une biographie de band in een literaire roman opvoert. Bon kan de Stones moeiteloos de Franse literatuur binnenloodsen. Zijn roman zorgde voor verwarring en opschudding in de literaire goegemeente. Toch moet het essayist Frank Schuerewegen van het hart dat de Stones misschien alleen maar als voorwendsel gebruikt zijn; als middel om via deze inmiddels bejaarde rockers de ondraaglijke lichtheid van het menselijk bestaan te tonen: van angry young men naar rijke rockmiljonairs is de wereld door hun muziek niet veranderd, alleen de tijd is verder gegaan. In het geval van Mick Jagger zelfszichtbaar. Als Bon ter illustratie hiervan L’Éducation Sentimentale aanhaalt, is de literaire onrust toch weer enigszins gesust. De band was slechts een voorbeeld: popmuziek serieus opnemen in de Franse literatuur, stel je voor zeg!

Enige herhaling van zetten, is Pop in Literatuur niet vreemd waar het aankomt op achtereenvolgens de bespreking van de Duitse, Franse, Italiaanse, Spaanse en Zweedse literaire aanpak van pop. Overigens is er genoeg fraais te beleven. Boven het maaiveld noteren we bijvoorbeeld een zeer lezenswaardige verhandeling over Salman Rushdie’s The Ground beneath her Feet en het spel dat de auteur in dat boek speelt met pop als uitdrukking van het wezen van deze tijd.

Het meest in het oog springend en qua inhoud de link tussen pop en literatuur hoogst origineel benaderend is het stuk van Frank-Willem Korsten en dan vooral het deel over Herman Brusselmans’ Mank. Brusselmans is doorheen zijn oeuvre toch al niet vies van referenties naar hedendaagse bands en hun liedjes. Zijn nieuwste novelle (De Dollartekens in de Ogen van Moeder Theresa) is gewijd aan zijn (al dan niet fictionele) pogingen een band op te richten en ook in Ex-Drummer stond het muzikantenbestaan al centraal.
Korsten gebruikt de kleine roman Mank echter vooral om in te gaan op de vorm die samenhangt met de opbouw van een popsong, compleet met terugkerende thema’s en zinnen als in coupletten. Kortsen wijst op flow. Popmuziek schept flow en gaat erin op. Zo ook Herman Brusselmans in Mank, hij werkt er met herhaling en zorgt voor een soort trance waarin lezer en hoofdpersoon samen opgaan. Zoals in de beste popmuziek.

Pop in Literatuur hinkt dus op twee gedachten en ontkomt niet aan de wurggreep die het wetenschappelijke discours blijkbaar nog steeds legt om de hals van de literaire analyse. De hoge literaire kunst en de lage popmuziek verdragen zich volgens een groot deel van de schrijvers uiterst moeizaam. Wellicht zijn het echter slechts tijd en voortschrijdend inzicht die ervoor zorgen dat de rol die popmuziek in het dagelijks leven inneemt ook geaccepteerd wordt in de ivoren toren van de letteren. De eerste bressen zijn allang en breed geslagen door Houellebecq, Zwagerman, Brusselmans en DeLillo. Op hun successen kunnen schrijvers als Kaminer (opvallend genoeg afwezig in deze bundel) of Hornby zich verder optrekken.

Als Pop in Literatuur ondanks het voortdurende onderscheid één ding heeft duidelijk gemaakt, is het wel dat in ieder geval op dit gebied de scherpe distinctie tussen hoog en laag in de kunsten inmiddels toch echt aan revisie toe is. Of is het feit dat literatoren inmiddels stars in their own right zijn geworden en wijze lessen geleerd hebben uit het (commerciële) succes van de popmuziek een teken van het failliet van de literatuur? Dit boek levert alvast een doorwrochte aanzet tot vast en zeker een geanimeerde voortzetting van deze discussie.

Bron: Kinda Muzik: 19 maart 2006

Cultuur - “Ik heb ontzettend veel muziek in mijn hoofd zitten”

Acda en de Munnik? Verschrikkelijk! Guus Meeuwis? Daar hebben we het niet eens over. Het gebrek aan goede Nederlandse muziek is het slechte nieuws van hoogleraar Spaanse letterkunde, Maarten Steenmeijer. Gelukkig is er ook goed nieuws: het pionnetje ‘popmuziek’ mag steeds vaker de oversteek maken naar de Grote Literatuur. Vlak voor de Boekenweek 2006, met het thema Schrijvers en muziek, verscheen het door hem samengestelde boek Pop in literatuur.

Een enorme passie voor muziek, dat typeert Maarten Steenmeijer, een wetenschapper die zijn muzikale hart kon ophalen in Pop in literatuur. “Het is prachtig dat iets dat zó bij je leven hoort, als ademen eigenlijk, gecombineerd kan worden met werk.”

Vier jaar geleden organiseerde u, samen met wetenschapper Stine Jensen, het colloquium Pop in literatuur. Naar aanleiding daarvan zei u dat uw emotionele drijfveer om met pop in literatuur bezig te zijn, nu dus intellectueel waargemaakt moest worden. Is dat gelukt?
“Het is niet aan mij om dat te beoordelen, ’t klinkt wel heel duur trouwens. Ik bedoelde ermee dat popmuziek altijd een hobby was die ik niet met werk associeerde. En dat bleek dus wel te kunnen, het was zelfs nog een onontgonnen terrein.

Maar waarom? Waarom niet de muziek bewaren voor het luisteren en de literatuur voor het lezen?
“Omdat muziek nu eenmaal in literatuur zit, net zoals film of beeldende kunst. Het is al heel lang een tak van sport in de literatuurwetenschap om interteksten te onderzoeken. Wat voor betekenis heeft die popmuziek nou in literatuur? Als ik twintig en student was geweest, had men misschien anders gereageerd op de plannen voor een boek over pop en literatuur. Maar ik ben ouder én hoogleraar: dan worden dingen serieuzer genomen.”

De hedendaagse popmuziek ontbreekt in het boek.
“Klopt. Afgezien van de leeftijd van de meeste medewerkers komt dat omdat popmuziek een tijdje nodig heeft om door te dringen in de literatuur. Neem het fenomeen Idols: áls dat al doordringt, dan zal daar nog een hele tijd overheen gaan. Literatuur drijft heel vaak op herinneringen. Auteurs schrijven vaak over hun eigen verleden, of het collectieve verleden waartoe ze behoren. Ik weet bijvoorbeeld heel weinig van dance. Dan kan ik wel schrijven over een roman waar dance in voorkomt, maar ik heb natuurlijk nauwelijks referentiekaders.”

Houdt u de muziek van nu wel een beetje bij?
“Dat probeer ik. Ik ben nog steeds ontzettend nieuwsgierig. Ik hoor nauwelijks nieuwe dingen. Die dance, dat was overigens wel heel andere koek. Ik heb het geprobeerd, maar ik kom er niet in. Eigenlijk vind ik het een enorme pot met lawaai. Ik hóór het gewoon niet.”

U hoort helemaal niets interessants uit deze tijd?
“Integendeel, heel veel zelfs. De Magic Numbers, Eliza Gilkyson, Jack Sundrud… allemaal van nu en allemaal prachtig, maar in feite zijn het variaties op oude thema’s. Ik heb kinderen van veertien en negen, die regelmatig naar MTV kijken. Dan kijk ik graag mee. Dido vond ik mooi, dat nummer White Flag, daar bleef ik in hangen. Een nummer is goed als ik het wil blijven horen. Een hele cd van Dido bleek echter wat veel van het goede. Die laatste hit van de Sugababes had trouwens ook wel een pakkend ritme.
Arctic Monkeys, dat is nu helemaal je van het. Maar afgaande op wat ik ervan heb gehoord, vind ik het echt niks. Het is helemáál niet nieuw en zeker niet beter dan hun voorbeelden. Ik word überhaupt niet zo warm van de Engelse popmuziek van de afgelopen decennia, afgezien van sommige klassieke nummers van Oasis. Ik zou me bijna zorgen gaan maken.”

En die vlieger gaat ook op voor de muziek van eigen bodem?
“Hier merk ik nog veel meer dat de kwaliteit van muziek gebonden is aan een bepaalde tijd. In de jaren zestig was de Nederlandse muziek min of meer gelijkwaardig aan die van de rest van de muziekwereld. Je kocht het allemaal, je was er even nieuwsgierig naar als naar The Who en The Kings. Maar nu, (fluisterend) de Nederlandse popmuziek vind ik helemaal niks. Bløf, de Dijk, Kane, het is waardeloos. Ze hebben geen verhaal, gebruiken woorden waarvan ze denken dat het diepzinnig is, maar het is iets lelijks dat mooi wil zijn. Die pathos! Maar ze zijn immens populair. Alleen Di-rect, dat vind ik nog wel aardig. Maar ook bij hen wil je na tien minuten wel weer wat anders.”

De hoofdpersonen uit de film High Fidelity, naar het boek van Nick Hornby, geloven dat er een verband bestaat tussen hoe je bent en naar welke muziek je luistert, zo schrijft Diederik Oostdijk in Pop in literatuur. Hoe denkt u daarover?
“Allereerst moet je mensen misschien eerst in andere categorieën plaatsen: mensen voor wie muziek veel, weinig of niets betekent. Maar goed, het gaat dus over mensen die van muziek houden. Moeilijke vraag! Als ik bij een concert van de Golden Earring om me heen kijk, denk ik: ik kom nóóit onder deze mensen, hoogstens in de Albert Heijn. Het zijn mensen met een andere achtergrond, ander werk, maar we zijn wel allemaal heel gepassioneerd door die muziek. Maar ik zal dus niet zeggen dat het níet speelt. Als je helemaal opgaat in de muziek van André Hazes, zul je door fans van Boudewijn de Groot toch niet volledig serieus genomen worden. Het dondert eigenlijk niet wáár je van houdt, áls je maar van popmuziek houdt. Je kunt het er dan in elk geval wél over hebben.”

U somt in de inleiding van Pop in literatuur een aantal vragen op, die volgens u “vreemd genoeg nog maar nauwelijks zijn gesteld”. Eén van die vragen is: op welke manier functioneert de popmuziek als pion in de strijd tussen hoge en lage cultuur? Kunt u die vraag beantwoorden?
“Het onderscheid tussen hoge en lage cultuur zal altijd blijven bestaan. Popmuziek is deel van de lage cultuur, het is natuurlijk simpele muziek. Je kunt bij wijze van spreken al popmuziek maken als je drie maanden een gitaar hebt vastgehouden. De pion popmuziek als lage kunst wordt ingezet voor hogere bedoelingen. Dat zie je nu bij auteurs die tot de gevestigde orde behoren en over pop schrijven. Vroeger zat popmuziek meer in de RTL Boulevard-sfeer, inmiddels wordt er serieus over geschreven.”

U wijst een vinger naar de behoudzuchtige inborst van de literatuurwetenschap.
“Het punt is dat niet iedere literatuurwetenschapper vertrouwd is met popmuziek, gelukkig wel steeds meer. De mens is in feite een conservatief wezen, mensen zoeken beschutting, veiligheid, een patroon. Als je elke dag totaal nieuwe dingen moet doen, word je gek. Die wijzende vinger is dus niet veroordelend bedoeld. Als ik me de komende jaren met dance bezig moet houden, zou ik dat verschrikkelijk vinden! Ik ben daar niet vertrouwd mee en het is niet mijn passie. Als het alleen werk is, hou je er om vijf uur mee op. Dat zou ik niet willen.”

Als het een kwestie is van ‘vertrouwd raken met’, verschijnt over 50 jaar dus ‘Dance in literatuur’?
“Ik hoop het. Het liefst eerder, dan kan ik dat boek nog lezen.”

Literatuurwetenschappers hobbelen dus eigenlijk achter schrijvers en hun voorkeuren aan?
“Natuurlijk. Wij maken zelf geen literatuur. We signaleren tendensen die aan de gang zijn of al voorbij zijn. De schrijvers bepalen – gelukkig – ons werk.”

Stine Jensen noemt schrijver Joost Zwagerman in Pop in literatuur een soort popster. Is dat een trend, de schrijver als popster?
“Popmuziek heeft altijd heel veel te maken gehad met imago, mythevorming. En vergis je niet, popmuziek is ook business. Zwagerman is een jongen die weet hoe hij zichzelf moet verkopen. En terecht, de schoorsteen moet roken. Hoe zorg je dat je boeken bij de lezers komen? Door op televisie te verschijnen en mee te doen aan discussies. Popmuziek heeft altijd een commercieel klimaat gekend, terwijl schrijvers vroeger zelden konden leven van hun werk. Herman Brusselmans, Bart Chabot, Ronald Giphart, Martin Bril en Joost Zwagerman, het zijn allemaal jongens die zijn opgegroeid met rock ’n roll. Zij zagen: hé, schijnwerpers, geld! En het is misschien nog wel leuk ook, die aandacht.”

De liefde voor popmuziek was er eerder dan die voor literatuur, zei u ooit in Vox.
“Zeker, zeker.”

Maar welke is groter?
“Popmuziek ligt voor de hand, maar dat is niet zo. Als ik ’s avonds lekker in de boeken zit, put ik daar zo veel vreugde uit. Muziek doet dat op een andere manier, op andere momenten. Beide brengen ze je in een roes, in een andere wereld.”

U wordt afgezet op een eiland en mag kiezen tussen tien boeken of tien cd’s.
“Boeken. Weet je waarom? Ik heb ontzettend veel muziek in mijn hoofd zitten. Die cd’s heb ik daarom helemaal niet nodig.”

Bron: Radboud Universiteit Nijmegen: Vox 13/2006

This page was created by Erik 'PalmBoy' RAEYMAEKERS

created on 20-03-2006 - last updated on 22-03-2006

You're visiter number since 20-03-2006